Kinderpsychologe Karolien Raeymaekers leert je met haar boek ‘Denk als je peuter / kleuter’ de dagelijkse kiddostruggles aan te pakken. Door – je raadt het nooit – te leren denken als een peuter of kleuter. Benieuwd hoe je dat dan precies doet? En waarom? Tijd voor een lang gesprek in de lounge van Motel Mama.
Proficiat! Het is een peuter. En een peuter is, zoals je misschien al hebt gemerkt, géén baby meer. Een peuter heeft een eigen wil, een eigen logica (je weet wel: ‘een gele beker is een drama. Een rode, is tiptop!’) én een eigen manier om naar de wereld te kijken. Anders dan de onze. En dat is meteen ook de reden waarom er soms aardig wat ruis op de lijn zit tussen ouders en hun peuters of kleuters. Waarom luistert ze niet? Waarom doet hij toch zo? Moet hij daar nu écht zo’n drama van maken? Waar komt die woede-uitbarsting zo plots vandaan? “We moeten weer leren te denken als een peuter of kleuter”, zegt kinderpsychologe Karolien Raeymaekers over de aanpak die ze in haar praktijk al jaren succesvol toepast. “Pas dan kunnen we écht gemeend begrip opbrengen voor het soms nogal – euhm – bizar overkomende gedrag van onze peuters of kleuters. Pas dan kunnen we er constructief mee aan de slag.”
Je schreef er net een boek over: ‘Denk als je peuter / kleuter’. Met als klinkende ondertitel: ‘Leer te begrijpen waarom je kind niet wil eten, driftig brult als hij zijn zin niet krijgt, weigert in te slapen, op alles ’neen’ zegt, zo vaak bang is…’ Waarom kroop je in je pen?
Karolien: “Vroeger klopten ouders aan bij een kinderpsycholoog, wanneer ze met een heel groot probleem zaten, maar de jongste jaren merkte ik plots een soort van ‘aanmeldingenstroom’. Allemaal ouders van jonge kindjes op zoek naar een klankbord. ‘Doe ik het wel goed als mama of papa?’ of ‘hoe pak ik dagdagelijkse situaties als ‘strijd aan tafel’ of ‘uitbarstingen in de supermarkt’ aan? Wat als mijn kind niet kan delen? Kinderen tussen anderhalf en zes kunnen best uitdagend zijn. Er is vaak veel strijd thuis: over eten, over slapen, over het potje. Er zijn woede-uitbarstingen of onbedaarlijke huilbuien over kleine dingen. Ouders worden daar – begrijpelijk – ontzettend moe van. Ze komen dan bij mij met de vraag: ‘wat doe ik verkeerd?’. Of: ‘het moet toch anders kunnen?’. Tijdens zo’n eerste therapiesessie hoorde ik mezelf dan telkens hetzelfde zeggen: ‘probeer eens te denken als je peuter of kleuter’.”
We verwachten soms dingen van een driejarig hummeltje die hij of zij simpelweg neurologisch nog niet geregeld krijgt.
Waarom is dat zo belangrijk?
“We eten samen aan dezelfde tafel, zitten in dezelfde auto of wandelen door dezelfde winkel. En toch ziet de wereld van peuters en kleuters er helemaal anders uit dan de onze. De ochtendspits, een fietsrit, gaan slapen… kleine kinderen beleven dagdagelijkse dingen écht heel anders dan wij. En dat zijn we – zo merk ik in de praktijk – niet alleen een beetje vergeten, we lopen er ook vaak op vast. Ik leer ouders weer door de ogen van hun peuter of kleuter te kijken. Ik leg uit ‘wat een peuter of kleuter is’, wat hun kind al kan en hoe het de wereld ziet. Na mijn uitleg volgt dan vrijwel meteen het begrip: ‘oh ja oké, dààrom doet mijn kind zus of zo’. Dat is een kantelmoment.”
Staan we als ouders dan zo weinig stil bij de leefwereld van onze kinderen?
Karolien: “Het is uiteraard niet zo dat we ons niét proberen in te leven in de leefwereld van onze kinderen. Of dat we geen rekening met hen houden. Tuurlijk niet. Maar we hebben tegenwoordig best mondige peuters en kleuters, waardoor we soms gewoon vergeten hoe kléin ze eigenlijk nog maar zijn. Het brein van een kind ziet er misschien, op een scan, net uit als het onze. De vorm is inderdaad gelijkaardig. Maar het brein van een kind is nog niet ‘af’, het is in volle ontwikkeling. Alle verbindingen moeten nog gelegd worden. Een brein is pas echt ‘klaar’ wanneer je kind twintig à drieëntwintig is. Veel ouders schrikken als ik dat zeg. We verwachten soms dingen van een driejarig hummeltje die hij of zij simpelweg neurologisch nog niet geregeld krijgt. Maar een kind is een klein mensje dat – ook neurologisch – nog volop in ontwikkeling is. We mogen dus niet verwachten dat een kind de dingen op dezelfde manier als wij bekijkt en aanpakt. Dat kàn het niet.”
En eenmaal je dat begrijpt, kan je er als ouder ook je aanpak op gaan afstemmen…
“Als jouw peuter een scène maakt omdat hij een géle beker wou en geen rode of zichzelf op een overvolle winkelstraat met veel drama op de grond mikt, tsja, dan kan je als ouder wel eens het gevoel bekruipen dat kinderen vervelende kleine dramaqueens zijn die nogal – euh – buitenproportioneel heftig reageren. Het helpt dan als je op zo’n moment weet hoe een peuter of kleuter in elkaar zit en denkt. Want: pas als je écht begrijpt waar het gedrag vandaan komt, kan je er ook oprecht gemeend begrip voor opbrengen.”
“Wat ik ouders probeer uit te leggen – in de praktijk en in het boek – is dat hun kind op dat moment niet weet wat hij ànders kon doen. Hij kan zich nog niet genuanceerd uitdrukken en weet niet hoe hij z’n emotie naar beneden kan krijgen. Als je dat begrijpt, is het uiteraard nog altijd geen ongelooflijk pretje als je peuter in een driftkikker verandert, maar je weet tenminste waarom het gebeurt. En wat je kan doen om hem te helpen, om de emoties wat te laten zakken.”
Hun emoties gaan van ‘uit’ naar ‘aan’. Er zijn als het ware maar twee standjes en die worden bediend met een schakelaar. Terwijl wij, volwassenen, ondertussen een ‘emotiedimmer’ hebben
Vertel! Hoe kan je je kind daarbij helpen?
“Peuters en kleuters laten nooit een béétje merken dat ze iets niet leuk vinden, maar altijd ten volle. Ze gaan van nul naar honderd, wat emoties betreft. Dat is niet gek: peuters en kleuters hebben het herkennen, nuanceren én reguleren van hun emoties nog niet helemaal onder de knie. Hun emoties gaan van ‘uit’ naar ‘aan’. Er zijn als het ware maar twee standjes en die worden bediend met een schakelaar. Terwijl wij, volwassenen, ondertussen een ‘emotiedimmer’ hebben en leerden te finetunen op het hele spectrum aan emoties.”
“Je kinderen leren om hun ‘schakelaar’ om te vormen tot een ‘dimmer’, heet ‘emotiesocialisatie’: het is een proces waarbij wij, als een coach, onze kinderen stap voor stap kennis over emoties bijbrengen. Hen leren hoe ze hun emoties kunnen herkennen, uitdrukken en regelen. Heel belangrijk daarbij is dat wij, als ouder en rolmodel, niet gaan proberen de emotie te stoppen, maar dat we hen vooral aanleren hoe je ermee omgaat.”
Hoe begin je daaraan? Is er een stappenplan?
“Het begint met het aanreiken van woordenschat. Jonge kinderen herkennen nog niet heel veel emoties. ‘Ik ben boos’, ‘ik ben bang’ of ‘ik ben blij’ – die basis is er al wel, maar al die andere gevoelens kunnen ze nog niet detecteren. Een pot nat (lacht). Je kan je kind helpen dat spectrum uit te breiden. Benoem welke emoties je ziet, bij jezelf, bij je kind of bij pakweg Anna en Elsa uit Frozen. Zo laat je hen gaandeweg kennismaken met ‘een beetje verdrietig’, met ‘jaloers’, met ‘geïrriteerd’, ‘woedend’, ‘verveeld’, ‘gefrustreerd’… Woordenschat aanreiken is een leerproces waarvan je niet meteen resultaat ziet, maar begin er gerust vroeg mee: kinderen gebruiken de woordenschat misschien niet onmiddellijk actief, maar passief raken de begrippen – en nuances – zo wel geïnstalleerd.”
“Het is ook handig om de emoties, bij je kind, op het moment zelf te benoemen. Niet beschuldigend (‘Moet je daar nu écht zo verdrietig over zijn?’) maar gewoon objectief vaststellend: ‘Ik zie dat je verdrietig bent’. Dat haalt de spanning vaak al wat naar beneden. Daarna ga je nog een stapje verder: door de emotie te erkennen.”
Wij zeggen vaak: ‘Daar moet je toch zo boos niet om worden’. Maar: waarom mag je kind dat niet? Over gevoelens hoor je eigenlijk niet te discussiëren.
Aha! Hoe doe je dat best, een emotie erkennen?
“Wanneer je de emotie erkent, geef je aan: ‘ik begrijp dat je zo reageert, deze emotie mag er zijn’. Weet je, dingen die voor ons amper iets uitmaken, kunnen voor je kinderen van staatsbelang zijn. Met die ene knuffel gaan slapen, toch dat zomerrokje dragen ook al vriest het buiten. Voor hen is dat hun hele wereld, hé. En het is niet omdat zoiets voor ons niet belangrijk is, dat het ook écht onbelangrijk is. Wij zeggen vaak: ‘Daar moet je toch zo boos niet om worden’. Maar: waarom mag je kind dat niet? Over gevoelens hoor je eigenlijk niet te discussiëren. Iedereen heeft recht om te voelen wat hij voelt, ook je kind. De emoties van je kind respecteren en erkennen, brengt je heel snel dichter bij elkaar. En door de emotie te benoemen en er gemeend begrip voor te tonen zal de spanning bij je kind al snel wat zakken.”
De emotie erkennen en toelaten is één ding, maar wat met beleefdheid? Als mijn dochter zo boos is omdat ze aardappelen met groentjes te eten krijgt in de plaats van pannenkoeken, dat ze haar bord op de grond mikt, wat doe ik dan? Ze mag gerust boos zijn, maar met borden gooien? Dat is toch een andere zaak?
“Je kan als ouder natuurlijk nog steeds grenzen stellen. Je stelt dan grenzen aan het gedrag. Niet aan het gevoel. Je kan zeggen: ‘Ik begrijp dat je teleurgesteld bent dat we geen pannenkoeken eten, maar je moet geen dingen op de grond gooien of gaan krijsen omdat je niet tevreden bent met wat er op je bord ligt’. Het gedrag mag je begrenzen. Een kindje dat met z’n bord gooit en daarna met patatjes blijft gooien, mag je telkens opnieuw zeggen: ‘Neen, met onze patatjes gooien we echt niet. Maar ik zie dat je erg boos bent. Dat mag je een beetje minder luid zeggen.’ Kinderen hebben graag duidelijke grenzen.”
“Wanneer een kind zo overspoeld is door emoties, vindt er bijna een soort van ‘black-out’ plaats. Er is geen ruimte meer om logisch na te denken. Je kind kan jouw hulp dan echt hard gebruiken: je kan op zo’n moment uitleggen wat hij of zij wél kan proberen om – in ministapjes – uit de woedebui te raken. Je reikt je kind oplossingenstrategieën aan: ‘Kom, we gaan even wat minder luid roepen’, ‘Probeer je mee diep in en uit te ademen en rustig te worden?’, ‘Zullen we samen eens van deze lekkere tomaten proeven?’. Of: ‘Kan jij dat stukje vlees al zelf prikken?’, ‘Zullen we die tranen al even wegvegen en heb je een extra knuffel nodig misschien?’. Zo vorm je weer een team en ga je samen op zoek naar een oplossing.”
Na de komst van een baby, kan ook de komst van een peuter en kleuter voor een immense schokgolf binnen een gezin zorgen.
‘Het positieve benadrukken’ is, zo lees ik in je boek, de vierde stap, na benoemen, begrijpen en begrenzen. Hoe zit dat precies?
“In een crisissituatie zijn we nogal geneigd om in te gaan op het negatieve: ‘stop toch met zo te roepen’ of: ‘je weet toch dat wij hier thuis niet met dingen gooien?’. Grenzen aangeven is één zaak – het is een goed idee om je kind van het negatieve gedrag weg te trekken – maar het is ook heel belangrijk om te tonen wat er positiever kan. Dat is voor je kind ook veel aangenamer.”
“Het ‘ongepaste’ gedrag kan je – tot aan je grenzen – negeren. Je geeft dan vooral aandacht aan wat wél kan. En je benoemt heel expliciet al het positieve gedrag dat je bij je kind ziet. Je geeft complimentjes. ‘Je hebt het lastig en dat versta ik wel. Maar ik zie dat je heel hard je best doet om een beetje minder luid te roepen’, ‘Ik zie dat je al wat rustiger bent geworden’. Dat helpt echt ontzettend goed. Let wel op: je negeert het ongewenste gedrag, niét je kind. Als je gaat doen alsof je kind niet aanwezig is in de kamer, help je het niet vooruit. Je kind heeft je wel echt nodig nu.”
Als ouder ben je natuurlijk ook maar een mens. Wat als je, tijdens het erkennen en benoemen en positief bekrachtigen eigenlijk zélf ook geïrriteerd of radeloos wordt. Bijvoorbeeld omdat het niet meteen lijkt te werken? Of misschien ben je nog een beetje boos, nadat je kind al gekalmeerd is. Wat dan?
“Goed om te weten: kinderen stijgen snel in spanning, maar dalen… dat is een andere zaak. Ze nemen bij wijze van spreken de lift van het gelijkvloers naar de honderdste verdieping, en de trap naar beneden. Verwacht dus geen ‘snelle mirakeloplossing’, maar eerder een ‘stukje bij beetje strategie’. Natuurlijk kan jij als ouder op zo’n moment ook geïrriteerd raken en gedrag stellen dat je misschien zelf niet zo oké vindt. Misschien heb je een drukke dag gehad, ben je overprikkeld en ga je roepen omdat het je te veel wordt. Dat gedrag is niet oké, maar het gevoel wel. Ook dat is een les voor je kind. Je kan dan achteraf zeggen: ‘Ik was ook boos en dat mocht, maar ik had niet zo mogen roepen. Sorry daarvoor’.”
“Je verontschuldigt je, neemt je verantwoordelijkheid en zo herstel je de situatie weer. Bekijk de crisis die je net achter de rug hebt ook als leermoment. Dit is écht een soort van ‘training’. Je kind doorloopt een emotioneel trainingsprogramma en jij bent de coach. Je peuter of kleuter heeft die ‘ervaring op het veld’ nodig, om bij te leren. Zonder te fietsen leer je niet fietsen. Hetzelfde geldt voor emotieregulatie.”
Over ervaring op het veld gesproken… Denken als je peuter of kleuter, en daaraan aangepast reageren: hoe je dat aanpakt, staat te lezen in je boek. Maar hoe vertaal je dat als ouder naar je eigen leven en je interacties met je kind? Zonder dat je het gevoel hebt dat je in het midden van een crisis even pagina 147 moet gaan openslaan?
“Oh dat gaat veel makkelijker dan je denkt! In het begin is het natuurlijk nog geen automatisme, maar dat wordt het wel snel, doordat je een paar tips uitprobeert, doordat je ze herhaalt en doordat je zal merken dat ze werken. Je vindt er gaandeweg ook je eigen systeem en eigenheid in. Zo worden de strategieën ‘van jou’, en komen ze niet langer ‘uit een boek’.”
“Eigenlijk gaat het vooral om een verandering van mindset. Geen theoretisch stappenplan dat je moet volgen. En die verandering komt er geleidelijk aan en vanzelf. Daarom heb ik er ook veel praktijkvoorbeelden in gestopt, net als een heleboel praktische antwoorden op vaak voorkomende vragen van ouders. Je kan lezen waarmee andere ouders worstelen en hoe ze het aanpakken, waarvoor zij in therapie kwamen en welk advies ik hen meegaf. Zo zie je de ‘theorie’ al eens toegepast op échte situaties, zoals de supermarktcrisis of de onbedaarlijke huilbui, de bedtijd-struggles, op het potje gaan, het tutje, lange afstanden afleggen in de auto, schermtijd, kieskeurige eters, ruzie met een broertje of zusje, niet kunnen delen, angsten, neen-zeggen… Noem maar op. Eerlijk? Ik denk dat er weinig ouders van peuters en kleuters zijn die over die concrete situaties zullen zeggen: ‘dat heb ik nu nog nooit meegemaakt met mijn kind’.”
Ik vond het alleszins een feest van herkenning. Zo van: oh, gelukkig maar! Ik ben geen gefaalde ouder die het allemaal niet meer weet. Andere ouders zijn ook zo. En we zijn niet ‘gefaald’, we zijn gewoon ‘op zoek’. En een beetje vergeten hoe het was om een kind te zijn.
“Het is ook heel logisch dat je op zoek bent. Want – en dat is misschien niet in élk gezin zo, maar toch wel bij velen – na de komst van een baby, kan ook de komst van een peuter en kleuter voor een immense schokgolf binnen een gezin zorgen. Dat vond ik wel belangrijk om mee te geven: je bent niet alleen, andere ouders zitten met exact dezelfde vragen en onzekerheden. En het is echt een pittige periode.”
“Dat wordt al te vaak vergeten, vind ik. Met een klein, huilend baby’tje op de arm kan je op begrip rekenen van je omgeving, want ‘de babytijd is toch zo zwaar hè’ of ‘krampjes, zeker?’. Maar daarna, wanneer je peuter of kleuter gedrag vertoont dat éven normaal is als het gehuil van een pasgeboren baby, dan is er plots veel minder compassie. Dan staat een huilbui of woede-uitbarsting plots gelijk aan ‘niet zo’n goeie aanpak van de ouders’ of ‘een gebrek aan controle’. Ouders van peuters en kleuters kunnen zich dan – logisch – erg bekeken en onzeker gaan voelen. Dat is superjammer, want het is nergens voor nodig. Dit hoort erbij. En eens je denkt als een peuter of kleuter, begrijp je ook waarom.”
Denk als je peuter/kleuter. Door: Karolien Raeymaekers. Uitgegeven bij: Borgerhoff & Lamberigts. 208 p. 22,95 euro.
Check ook Karoliens blog: www.kleineboefjes.be